Een geslacht met ongeveer 50 groenblijvende soorten, gewoonlijk kegelvormig, de hoofdstam is vaak recht tot aan de top. De meeste soorten dragen rechtop staande kegels. Deze vallen in de herfst in schubben uiteen, alleen de as blijft op de takken staan. De naalden zitten direct op de twijgen en laten bij afvallen een glad rond litteken achter. Dit in tegenstelling tot de gewone sparren (picea), hier laten de afgevallen naden een klein bobbeltje achter. De naalden zijn glad, leerachtig en zelden scherpgepunt. Van oorsprong afkomstig uit de gematigde zone's van het noordelijk halfrond, het merendeel is inheems in Noord-en Midden-Amerika, terwijl enkele soorten uit Japan en Korea komen.