gebied: | Noord en centraal Europa. |
groeivorm: | Snelgroeiend, 30 tot 50 meter, spits kegelvormig. Takken in kransen, de bovenste naar boven gericht, de onderste naar onder, maar aan het uiteinde weer omhoogbuigend. |
naalden: | 1-2,5 cm. lang, recht of gebogen, vierkant in doorsnede, spits, op alle zijden donkergroen; kransstandig. |
kegels | 10 tot 18 cm, bovenin de boom, eerst groen of roodachtig, later lichtbruin; de bruine schubben zijn leerachtig en overlappen elkaar als halfronde dakpannen. |
schors: | De grijsbruine schors laat in schilfers los wanneer hij jong is, en scheurt later, zodat donkere, purpergrijze vierkanten ontstaan. |
Cultivars:
gebied: | Japan |
groeivorm: | Tot 30 meter, opgaand, lange, slanke, uitstaande takken. |
naalden: | 1-1,5 cm., diepgroen, puntig. |
schors: | Paarsbruin tot bruingrijs, schilferig. |
kegels: | 7-9 cm., roodbruin. |
bijz.: | Foto pinetum Blijdenstein. |
gebied: | Westelijk China. |
groeivorm: | Tot 45 meter, lijkt wat op P.abies, maar naalden zijn harder en zitten rondeom de twijg, ook is de kegel korter.. |
naalden: | 1-2,5 cm., puntig, blauwgroen. |
schors: | Grijsbruin, diepe geroeven. |
kegels: | 6-15 cm., lichbruin. |
cultivar: | 'Glauca', zie foto, arboretum Trompenburg. |
gebied: | China |
groeivorm: | Tot30 meter, kegelvormig, later meer cilindrisch. |
naalden: | 1-2,5 cm., naar voren wijzend. |
schors: | Grijs, gebarsten waardoor dikke rechthoekige platen ontstaan. |
kegels: | 6-10 cm., rood- of paarsbruin, later bruin. |
gebied: | Westelijk Noord-Amerika, vrij zeldzaam. |
groeivorm: | Traag groeiend, gekweekte vormen tot 15 meter, in het wild tot 40 meter. Opvallend vanwege de fijne, touwachtige takjes, die als gordijnen van de hoofdtakken afhangen en zo vooral de jonge exemplaren tot bijzonder fraaie bomen maken. |
naalden: | Donkergrijsgroen, met twee smalle witte strepen aan de onderkant, ze zijn plat, licht gebogen en staan rondom de takken. |
schors: | Paarsachtig met harde ronde schilfers. |
kegels: | Roodachtig bruin. |