gebied: | Alpen, Karpaten. |
groeivorm: | Tot 25 meter, zuilvormig, oude bomen vaak meer dan één top. Korte, horizontale takken aan de uiteinden omhoog gebogen. |
naalden: | Vijfnaaldig, 7-9 cm., donkerblauw-groen, onderzijde blauwwit. |
schors | Donkergrijs of oranjebruin met roodbruine, ondiepe groeven; donkere, loslatende schubben. |
kegels | 6 - 8 cm., eivormig, purper, bij rijpheid glimmend roodbruin. De eetbare zaden hebben een dikke schaal en geen vleugels. Ze blijven in de kegel tot deze is afgevallen. |
bloeiwijze: | Mannelijke in bundel3s aan de voet van korte twijgen, in een ring van 3-5 cm. doorsnede; eivormig, paars aangelopen, openstaande bloemen geel. Vrouwelijke eivormig, donkerrood. |
bijz.: | Langzame groeier, in 25 jaar tot 6 meter; zeer goed winterhard, goed bestand tegen storm en sneeuw, kan daardoor de competitie aan met andere bomen. Kan tot 2000 jaar oud worden. Foto van Gimborn arboretum, zaailing eigen tuin. |
gebied: | Westen van Noord-Amerika |
groeivorm: | Tot 15 meter, sterk taps toelopend, ronde top. |
naalden: | Twee- en drienaaldig, 7-9 cm., blauw-groen. |
schors | Donkerbruin, dik, onderaan diepe groeven. |
kegels | 3 - 4 cm., eerst groen, bij rijpheid lichtbruin. Eetbare zaden, 10 - 11 mm. |
bloeiwijze: | Mannelijke geel, 10mm. |
gebied: | Westen Verenigde Staten en Canada. |
groeivorm: | Tot 50 meter, in de bergen kleiner, stam recht of krom, gedraaide takken. |
naalden: | Tweenaaldig, 2-8 cm., geelgroen, vaak gedraaid. |
schors: | Grijs of roodbruin, kleine schubben of vierkantjes. |
kegels: | 2-6 cm., licht rozebruin, gewoonlijk gebogen, elke schub met een scherpe stekel die langzaam afslijt. |
bloeiwijze: | Mannelijke overvloedig, geel, 2 cm.,; vrouwelijke rood, 0,6 cm. |
bijz.: | Afbeelding cultivar Pinus contorta 'Pendula' (arboretum Trompenburg), "Latifolia' en Spaan's Dwarf. |
gebied: | Zuidwest-Calfornië. |
groeivorm: | 10-24 meter, takken horizontaal of naar boven gebogen. |
naalden: | Drienaaldig, 15-30 cm., erg stevig, grijsgroen, in het tweede jaar meestal gekruld. |
schors: | Bijna zwart met dikke richels. |
kegels: | 20-40 cm., kunnen ruim twee kilo wegen. Samen met P.jeffreyi (iets kleiner) en P.sabiniana (iets ronder) de enige den met zulke enorm zware kegels. De schubben zijn hard met een scherpe, naar voren gebogen klauwachtige stekel. De zaden zijn groot, 1,2 cm., met dubbel zo lange vleugel, ze zijn eetbaar. |
bloeiwijze: | Mannelijke donkerpurper, later geel; vrouwelijke rood, 1,5 cm. lang. |
gebied: | Japan, Korea, noordoosten China. |
groeivorm: | 20-35 meter, lage, breed uitgegroeide kroon, lijkt wat algemene vorm en rode schors betreft op grove den, maar naalden zijn langer, slanker en egaal groen, en de kegels zijn puntiger. |
naalden: | Tweenaaldig, 8-12 cm., glimmend diepgroen, smal. |
schors: | Schilferig, dun, roodbruin, de boom heeft daar zijn naam aan ontleend. |
kegels: | 4-7 cm. spitse kegels in groepjes van 3-5. |
bloeiwijze: | Mannelijke bleekbruin. |
cultivars: | - P.d.'Umbracultifera', (lat. umbraculum=prieel, parasol) traag groeiende koepelvormige struik, in 10 jaar tot 1 meter hoog, op den duur uitgroeiend tot een miniatuur parapluvormige boom van 3 meter hoog en breed, met een overvloed aan kleine kegels. - P.d.'Jane Kluis', bolvormig. - P.d.’Oculus Draconis’, gele band dwars over de naalden. |
gebied: | Zuid-oosten Verenigde Staten, moerasachtige gebieden |
groeivorm: | 18-30 meter, groeit snel maar leeft voor een den niet lang, hooguit 200 jaar. |
naalden: | Drienaaldig maar heeft op dezelfde boom ook groepjes van twee, naalden 18-24 cm. lang. |
kegels: | 5-15 cm, glanzend roodbruin, dikke stekel op iedere schub. |
bijz.: | Lijkt als zaailing evenals P. palustris op een pol gras, om na twee tot vijf jaar omhoog te schieten. In het gras-stadium wordt de penwortel ontwikkeld en is de groeikern door de pol naalden eromheen beschermd tegen bosbranden. |
gebied: | Balkan |
groeivorm: | 25-30 meter, dicht, ovaal tot kegelvormig, opstaande takken. |
naalden: | Tweenaaldig, 4,5-10 cm., zeer donkergroen, in dichte kransen. |
schors: | Grijs met witte plekken. |
kegels: | Blauw als ze jong zijn, puntig; daarna via oranjebruin naar paarsbruin. Klein, teruggeslagen stekels op de onderste schubben. |
bloeiwijze: | Mannelijke geel,overvloedig aanwezig; vrouwelijke donker roodpurper, 0.8 cm. |
bijz.: | In 1863 benoemd als P.heldreichii, een jaar later door een andere botanist als P.leucodermis. Ze werden eerst als aparte soort gezien, maar dat is herzien, de eerste naam geldt dus is het P.heldreichii. |
gebied: | Berggebied Noord-Amerikaanse westkust. |
groeivorm: | 25-40 meter, lange slanke stam, brede, spreidende takken. |
naalden: | Drienaaldig, 12-23 cm, blauwgroen. Bij wrijven sterke citroengeur. |
schors: | Zeer donker bruin, glad met enkele diepe barsten. |
kegels: | Tot 20 cm.; eerst donker paarsbruin, later lichtbruin, cilindrisch, elke schub met een smalle scherpe stekel. Wanneer de kegel afvalt, blijft een stuk aan de boom achter. |
bloeiwijze: | Mannelijke roodachtig, later geel; vrouwelijke donkerpurper, 0,8 cm. |
bijz.: | Lijkt op P.ponderosa, alleen hebben de takken een dun waslaagje, en ruiken naar citroen wanneer je ze kneust, terwijl die van P.ponderosa naar terpentijn ruiken; en zijn de kegels groter en niet stekelig. |
cultivar: | P.j.'Joppi', bolvorm, lange naalden. Foto Floriade Zoetermeer. |