x
Pinus (Dennen) s-w
Pinus sabiniana
| gebied: | California |
| groeivorm: | Meestal 11 tot 15 meter maar kan ook hoger worden. Stam vaak gevorkt. |
| naalden: | Drienaaldig, 15-30 cm., bleek grijsgroen, hangend. |
| schors: | Donkerbruin tot bijna zwart. |
| kegels: | Groot en zwaar, 15-25 cm. op een steel tot 5 cm. |
| bijz.: | Kegel uit eigen verzameling. |
Pinus strobus (Weymouthden)
| gebied: | Oosten Noord-Amerika en Canada. |
| groeivorm: | 30-60 meter, in het begin kegelvormig, later breder, duidelijk zichtbare takkenkransen. Verscheidene toppen, takken vaak omhooggekromd. |
| naalden: | Vijfnaaldig, 6-10 cm., zeer dun, zacht, recht; diepgroen, op de onderzijde twee blauwe banden. |
| schors: | Eerst glad, glanzend, grijsgroen of grijsroze, later donkerbruin en in de lengte gebarsten met korte, smalle groeven. |
| kegels: | 8-20 cm., vaak iets gekromd, eerst groen, in het tweede jaar bruin; kegelschubben groot en leerachtig, vaak met druppels gedroogde en wit verkleurde hars. |
| bloeiwijze: | Mannelijke klein, helder kersrood, in dichte groep; vrouwelijke roze-achtig groen, 1 cm. |
| bijz.: | Veel aangeplant in tuinen en parken. In de bossen trof ik een paar eenzame exemplaren 'in het wild' aan, later zag ik de Weymouthden genoemd op een lijst met ongewenste houtige gewassen omdat hij invasief zou zijn, hoewel de soort niet bekend staat om zijn invasiviteit. Het probleem was dat hij beter schaduw verdraagt dan de grove den en de jonge boompjes daarmee in het voordeel zouden zijn. |
| cultivar: | P.s.'Pendula', afhangende takken en top. |
Pinus sylvestris (grove den)
| gebied: | Inheems, zeer groot verspreidingsgebied, geheel Noord- Europa, van Spanje, Schotland via Siberië tot de kust van de Grote Oceaan, alleen niet in Italië.. |
| groeivorm: | Tot 40 meter, eerst kegelvormig, later breed uitgespreid, grillig; afhankelijk van standplaats is de stam gekromd of lang en recht. |
| naalden: | Tweenaaldig, tot 8 cm., grijsgroen, vaak gedraaid, stug. |
| schors: | Onderste gedeelte donkerbruin en diep gegroefd. Boven is de stam glad en heeft ter hoogte van de takken vaak een opvallend oranjeroodachtige kleur. |
| kegels: | Tot 7 cm., dof grijsbruin, gesteeld, hangend; schildje van de kegelschubben vlak of iets gewelfd, zaden gevleugeld. |
| bloeiwijze: | Mannelijke geel, rond; vrouwelijke rood, 0.5 cm. |
| bijz.: | Foto Meijendel. |
Pinus thunbergii
| gebied: | Midden- en Zuid-Japan. |
| groeivorm: | Tot 35 meter, kegelvormig, later zuilvormig en aan de top overhangend; lijkt wat op grove den; naalden alleen langer. Tamelijk snel groeiend, houdt van zeeklimaat. |
| naalden: | Tweenaaldig, 7-12 cm., donker grijsgroen. |
| schors: | Donkergrijs tot zwart; diepe, in elkaar overlopende groeven. |
| kegels: | 4-6 cm., van helder blauwpaars tot donkergrijs. Kegelvormig, platte voet, zeer kleine stekels. |
| bloeiwijze: | Mannelijke bloemen in talrijke kleine kransen, midden juni geel van stuifmeel; vrouwelijke zeer talrijk, in bundel3s op plaats naalden, donker rozerood. |
| bijz.: | Foto's van Gimborn arboretum. |
Pinus wallichiana (tranenden)
| gebied: | Himalaja. |
| groeivorm: | 30-50 meter, in de jeugd dicht kegelvormig, later met ijlere kroon, onderste deel stam draagt geen takken. |
| naalden: | Vijfnaaldig, tot 20 cm., zeer dun, grijsgroen, afhangend. |
| schors: | Eerst glad, donkergrijs, later gebarsten en in dunne platen loslatend. |
| kegels: | 15-30 cm., gebogen, met hars bedekt, eerst donker grijsblauw, later bruin met hars bedekt. |
| bloeiwijze: | Mannelijke veel aan de voet nieuwe twijgen, eivormig-bolrond, 1-2 cm., begin juli wanneer stuifmeel vrijkomt bleekgeel. Vrouwelijk 1-2 bijeen, op 3-4 cm. lange, knotsvormige stelen op uiteinden twijgen, roze-achtig. |
| bijz.: | Foto's van Gimborn arboretum. |
